vijzel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vijzel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvɛizəl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • vij·zel
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord vijzel vijzels
verkleinwoord vijzeltje vijzeltjes

Zelfstandig naamwoord

[A]devijzelm

  1. (scheikunde), (gereedschap) vat waarin met een stamper stoffen fijngestampt kunnen worden
    • Vijzels worden van hard materiaal zoals messing, porselein of agaat vervaardigd. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord vijzel vijzels
verkleinwoord vijzeltje vijzeltjes

Zelfstandig naamwoord

[B]devijzelv/m

  1. (bouwkunde) (techniek) dommekracht of krik waarmee door middel van een schroef- of hydraulisch systeem, grote kracht kan worden uitgeoefend.
    • Met behulp van een groot aantal vijzels is het gebouw opgevijzeld. 
  2. (waterbeheer) (techniek) waterschroef, een spiraalvormig onderdeel van een gemaal
    • Een ronddraaiende vijzel werkt het water omhoog. 
Synoniemen
  • [1] dommekracht, schroefkrik
  • [2] schroef van Archimedes, tonmolen, waterschroef
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: hydraulische cilinder
  • [2]: schroef van Archimedes
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vijzelen

[B] vijzel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vijzelen
    • Ik vijzel. 
  2. gebiedende wijs van vijzelen
    • Vijzel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vijzelen
    • Vijzel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vijzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.