past

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  past    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɑst/
Woordafbreking
  • past

Werkwoord

vervoeging van
passen

past

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
    • Jij past. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
    • Hij past. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van passen
    • Past! 
     Uiteindelijk gaat het erom wat het beste bij je past.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord past staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  past (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /pæst/

Voorzetsel

past

  1. voorbij
enkelvoud meervoud
past pasts

Zelfstandig naamwoord

past

  1. verleden
  2. (grammatica) verleden tijd

Pools

Zelfstandig naamwoord

past

  1. genitief meervoud van pasta

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /past/
Woordafbreking
  • past

Zelfstandig naamwoord

past v

  1. strik; een val voor dieren
  2. (figuurlijk) val; een actie die is ondernomen om iemand te misleiden en / of te schaden
  3. (techniek) val; bijvoorbeeld een ionenval
Verbuiging
Synoniemen
  1. leč v, léčka v, nástraha v
  2. leč v, léčka v, lest, úklad monbezield, úskok monbezield
Afgeleide begrippen
  • pastička v
  • propast v
Typische woordcombinaties

Verwijzingen

    Zelfstandig naamwoord

    past

    1. genitief meervoud van pasta

    Wymysoojs

    Zelfstandig naamwoord

    past v

    1. pasta
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.