walk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  walk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • walk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord walk walken
verkleinwoord walkje walkjes

Zelfstandig naamwoord

dewalkv/m [2] [3]

  1. aftreksel van fijngesneden lebmaag te gebruiken voor stremsel

Werkwoord

vervoeging van
walken

walk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van walken
    • Ik walk. 
  2. gebiedende wijs van walken
    • Walk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van walken
    • Walk je? 

Gangbaarheid

  • Het woord walk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  walk (US)    (hulp, bestand)
vervoeging
onbepaalde wijs to  walk 
he/she/it  walks 
verleden tijd  walked 
voltooid
deelwoord
 walked 
onvoltooid
deelwoord
 walking 
gebiedende wijs  walk 

Werkwoord

walk

  1. lopen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitspraak
  • Geluid:  walk (US)    (hulp, bestand)
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
walk walks

Zelfstandig naamwoord

walk

  1. wandeling
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.