winkeleigenaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  winkeleigenaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • win·kel·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkeleigenaar winkeleigenaren
winkeleigenaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dewinkeleigenaarm

  1. een ondernemer die een winkel bezit
    • Een winkeleigenaar is vaak een kleine zelfstandige. 
    • De bakker, de slager en de kruidenier in het dorp waren nog zelfstandige winkeleigenaren en dus niet filiaalhouders voor een grotere keten. 
     Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
Synoniemen
  1. winkelier

Gangbaarheid

  • Het woord winkeleigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.