z'n

Nederlands

  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijneons, onzeonze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwejullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uwuweuwuwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijnehunhunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
Uitspraak
  • Geluid:  z'n    (hulp, bestand)
  • IPA: /zən/, /zṇ/
Woordafbreking
  • z'n

Bezittelijk voornaamwoord

z'n

  1. de clitische, onbenadrukte vorm van 'zijn'
    • Hij heeft eindelijk z'n zin gekregen. 
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid

  • Het woord z'n staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.