zozo
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zozo (hulp, bestand)
- IPA: /ˈzo.zo/
Woordafbreking
- zo·zo
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: matig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1839 [1]
- samenstelling van zo en zo (reduplicatie). [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | zozo |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
zozo
- van matige kwaliteit
- Zijn wiskundecijfers zijn uitstekend, maar zijn Frans is maar zozo.
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zozo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zozo" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "zozo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zozo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Baskisch
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
zozo
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
zozo m
- (spreektaal) sufklep, sukkel [1]
- (spreektaal) vreemde vogel
- «Mathieu, c'est un drôle de zozo.»
- Mathieu, da's een rare snuiter. [1]
- «Mathieu, c'est un drôle de zozo.»
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.