čelo
Slowaaks
Uitspraak
- IPA: /tʃɛɫɔ/
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Proto-Slavische *čelo
Zelfstandig naamwoord
čelo o
- (anatomie) voorhoofd; het deel van het gezicht tussen de wenkbrauwen, de normale haarlijn en de slapen
- (figuurlijk) hoofd; het voorste deel of leidende positie van een eenheid
Afgeleide begrippen
- čelový
- čielko o
Typische woordcombinaties
- byť / stáť / kráčať / ísť na čele
- čelo domu
- krčiť čelo
- nízke čelo
- v čele
Verwante begrippen
- čelíčko o
Zelfstandig naamwoord
čelo o
- (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
Synoniemen
- violončelo o
Typische woordcombinaties
- hrať na čelo
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /tʃɛlɔ/
Woordafbreking
- če·lo
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Proto-Slavische *čelo
Zelfstandig naamwoord
čelo o
- (anatomie) voorhoofd; het deel van het gezicht tussen de wenkbrauwen, de normale haarlijn en de slapen
- «Svraštil čelo.»
- Hij fronste zijn voorhoofd.
- «Svraštil čelo.»
- (figuurlijk) voorkant; het voorste deel
- «Začne rekonstrukce čela budovy.»
- De reconstructie van de voorkant van het gebouw begint.
- «Začne rekonstrukce čela budovy.»
- (figuurlijk) hoofd; het voorste deel of leidende positie van een eenheid
- «Je v čele spolku.»
- Hij is het hoofd van een vereniging.
- «Je v čele spolku.»
Verbuiging
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| nominatief | čelo | čela |
| genitief | čela | čel |
| datief | čelu | čelům |
| accusatief | čelo | čela |
| vocatief | čelo | čela |
| locatief | čele | čelech |
| instrumentalis | čelem | čely |
Gelijkklinkende woorden
- cello o
Hyperoniemen
- část těla v
- pohled monbezield
- –
Afgeleide begrippen
- čelit
- čílko o
- čelní
Typische woordcombinaties
- čelem vzad
- čelo průvodu o – het hoofd van de parade
- pohled na čelo monbezield – vooraanzicht
- vysoké čelo o – hoog voorhoofd
Verwante begrippen
- čelenka v
- čelíčko o
- čelist v
- náčelek m
Uitdrukkingen en gezegden
|
|
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)
Zelfstandig naamwoord
čelo o
- (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
Verbuiging
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| nominatief | čelo | čela |
| genitief | čela | čel |
| datief | čelu | čelům |
| accusatief | čelo | čela |
| vocatief | čelo | čela |
| locatief | čele | čelech |
| instrumentalis | čelem | čely |
Schrijfwijzen
- cello o
Synoniemen
- violoncello o
- violončelo o
Afgeleide begrippen
- čelový
- violončelo o
Verwante begrippen
|
|
Paroniemen
- celo o
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.