cello

Niet te verwarren met: Cello

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cello    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cel·lo
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • pseudo-Italiaans
enkelvoud meervoud
naamwoord cello celli
cello's
verkleinwoord cellootje cellootjes

Zelfstandig naamwoord

decellom

  1. (muziekinstrument) viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de cellist tussen de knieën wordt gehouden
    • Mijn broer heeft vroeger op een cello gespeeld. 
    • Lucia Swarts laat haar cello zingen en knorren. Mayke Rademakers wijdt haar cello-album aan Spaanse en Latijns-Amerikaanse muziek.[2] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • barokcello
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord cello staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

cello

  1. (muziekinstrument) cello

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

cello

  1. (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
Schrijfwijzen
Synoniemen

Meer informatie

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /'selu/, /'ʃelu/, /'tʃˈelu/
Woordafbreking
  • cel·lo
Woordherkomst en -opbouw
  • Verkorting van het Italiaanse violoncello, de verkleinvorm van violone (contrabas).

Zelfstandig naamwoord

cello m

  1. (muziekinstrument) cello.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   cello     celloen     celloer     celloene  
genitief   cellos     celloens     celloers     celloenes  
Synoniemen
  • fiolonsell, violoncell
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • spille cello

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /'selu/, /'ʃelu/, /'tʃˈelu/
Woordafbreking
  • cel·lo
Woordherkomst en -opbouw
  • Verkorting van het Italiaanse violoncello, de verkleinvorm van violone (contrabas).

Zelfstandig naamwoord

cello m

  1. (muziekinstrument) cello.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   cello     celloen     celloar     celloane  
genitief                
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • spille cello

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /tʃɛlɔ/
Woordafbreking
  • ce·l·lo

Zelfstandig naamwoord

cello o

  1. (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
    «Jako hráč na cello hrával i ve smyčcovém kvartetu.»
    Als cellospeler speelde hij ook in een strijkkwartet.
Verbuiging
Schrijfwijzen
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • cellistka v
  • violoncellista mbezield
  • violoncellistka v
  • violoncellový
Paroniemen

Meer informatie

Verwijzingen

    Twents

    Zelfstandig naamwoord

    cello

    1. (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
    Synoniemen

    Meer informatie

    West-Vlaams

    Zelfstandig naamwoord

    cello

    1. (muziekinstrument) cello, violoncello; een viersnarig strijkinstrument dat tijdens het bespelen door de violoncellist of cellist tussen de knieën wordt gehouden
    Synoniemen

    Meer informatie

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.