Ei

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Ei    (hulp, bestand)
  • IPA: /aɪ̯/
Woordafbreking
  • Ei
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord Ontwikkeld uit Oudhoogduits, Middelhoogduits ei, [1] verwant aan Nederlands ei, zie ook aldaar.

Zelfstandig naamwoord

Ei o

  1. ei
  2. (spreektaal) teelbal, testikel (meestal mv)
Verbuiging

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Wolfgang Pfeifer et al.
    „Ei“ (1993) in: Etymologisches Wörterbuch des Deutschen, digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.