aanbeveling

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbeveling    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈambəˌvelɪŋ/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·be·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbeveling aanbevelingen
verkleinwoord aanbevelinkje aanbevelinkjes

Zelfstandig naamwoord

deaanbevelingv

  1. het aanbevelen
    • De leraar gaf de slimme leerling de aanbeveling om vooral door te gaan met studeren. 
  2. verklaring waardoor men aanbeveelt
    • (bedrijf) Na een jaar heel hard en goed werken kreeg de ontslagen werknemer een goede aanbeveling van zijn chef.  
  3. recommandatie
    • Op aanbeveling van zijn oom kreeg zijn neefje de baan in het familie bedrijf. 
    • Het verdient aanbeveling om te stoppen met roken. 
     Ze zou een goed woordje voor haar doen en een aanbeveling kon helpen.[2]
     Door mijn aanbevelingen kreeg jij je cliënten.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanbeveling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeven zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892
  3. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord aanbeveling aanbevelings
aanbevelinge

Zelfstandig naamwoord

aanbeveling

  1. aanbeveling
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.