aanbreken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbreken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈambrɛkə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbreken
brak aan
aangebroken
klasse 4 volledig

Werkwoord

aanbreken

  1. overgankelijk iets voor het eerst openen
    • We hebben de andere voorraad nog niet aangebroken. 
    • We hebben een nieuwe fles wijn aangebroken. 
  2. ergatief beginnen van een tijdperk (alleen gangbaar in de derde persoon)
    • Een nieuw tijdperk breekt nu aan. 
    • De vakantie is aangebroken. 
     ' 'Waarheen?' 'Een paar eendenjagers uit West-Virginia hebben tegen het aanbreken van de dag in de Elk River een lijk gevonden.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.