aanwezig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanwezig    (hulp, bestand)
  • IPA: /aɱˈwezəx/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·we·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorhanden’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
  • Samenstellende afleiding van aan en de stam van wezen met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanwezigaanwezigeraanwezigst
verbogen aanwezigeaanwezigereaanwezigste
partitief aanwezigsaanwezigers-

Bijvoeglijk naamwoord

aanwezig

  1. tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
    • Het aanwezige publiek was dolenthousiast. 
     Het was dus maar zeer de vraag of het iets had uitgemaakt als hijzelf aanwezig had kunnen zijn bij de laatste fase van het storten, toen het ongeluk plaatsvond.[2]
  2. ter beschikking zijn, voorhanden zijn (van dingen)
    • Alle vormen van speelplezier zijn aanwezig. 
     Je ziet ook hoe het leven langzaam uit de Route is weggetrokken. De romantiek van het verval is overvloedig aanwezig. Verlaten, met gras en onkruid overwoekerde tankstations.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanwezig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.