absent

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  absent    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑp'sɛnt/
Woordafbreking
  • ab·sent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afwezig’ voor het eerst aangetroffen in 1404 [1][2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen absentabsenterabsentst
verbogen absenteabsentereabsentste
partitief absentsabsenters-

Bijvoeglijk naamwoord

absent

  1. afwezig
    • Er zijn drie absente leerlingen. 
  2. verstrooid
    • Alle mensen in de straat vinden dat een absente man. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord absent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  absent    (hulp, bestand)
stellend vergrotend overtreffend
absent--

Bijvoeglijk naamwoord

absent

  1. (niet telbaar) afwezig


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  absent    (hulp, bestand)
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   absent absents
  vrouwelijk   absente absentes

Bijvoeglijk naamwoord

absent

  1. afwezig, absent
    «Vous avez été longtemps absent
    U bent lang afwezig geweest.
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   absent     l'absent     absents     les absents  
vrouwelijk   absente     l'absente     absentes     les absentes  

Zelfstandig naamwoord

absent m

  1. afwezige
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.