alarm

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  alarm    (hulp, bestand)
  • IPA: /alɑrṃ/
Woordafbreking
  • alarm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord alarm alarmen
verkleinwoord alarmpje alarmpjes

Zelfstandig naamwoord

hetalarmo

  1. een waarschuwing tegen gevaar
  2. (elektronica) alarminstallatie
    • Het alarm van de winkel ging af. 
     Ze was niet eens tot de uitgang gekomen, waar ongetwijfeld het alarm zou zijn afgegaan.[3]
  3. wekker
     Zonder verder na te denken, grijp ik de afstandsbediening van het alarm van mijn nachtkastje en druk de rode knop in.[4]
Uitdrukkingen en gezegden
  • loos alarm
vals alarm; een alarmering zonder dat er echt gevaar is
  Daarna rukte ze de voordeur open en rende naar haar auto.  ‘Laat het loos alarm zijn,’ murmelde ze. [5] 
 We hebben nog steeds niet vast kunnen stellen of deze brievenschrijver een echte bedreiging vormt, of hij of zij daadwerkelijk van plan is te doen wat in de brieven wordt gesuggereerd of dat het loos alarm is.[6]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord alarm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  alarm (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
alarm alarms

Zelfstandig naamwoord

alarm

  1. alarm
  2. alarmering, waarschuwing
vervoeging
onbepaalde wijs to  alarm 
he/she/it  alarms 
verleden tijd  alarmed 
voltooid
deelwoord
 alarmed 
onvoltooid
deelwoord
 alarming 
gebiedende wijs  alarm 

Werkwoord

alarm

  1. overgankelijk alarmeren, waarschuwen







Turks

Zelfstandig naamwoord

alarm

  1. alarm
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.