< bevrouwen
bevrouwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bevrouwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevrouwen | te bevrouwen | ||||||||
toekomend | zullen bevrouwen | te zullen bevrouwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bevrouwd | te hebben bevrouwd | ||||||||
toekomend | bevrouwd zullen hebben | bevrouwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bevrouwend | bevrouwd | ev. bevrouw | mv. verouderd bevrouwt | bevrouwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bevrouw | bevrouwt | bevrouwt | bevrouwt | bevrouwt | bevrouwen | bevrouwen | bevrouwen | |||
verleden (o.v.t.) | bevrouwde | bevrouwde | bevrouwde | bevrouwde | bevrouwde | bevrouwden | bevrouwden | bevrouwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevrouwen | zult/zal bevrouwen | zult/zal bevrouwen | zult bevrouwen | zal bevrouwen | zullen bevrouwen | zullen bevrouwen | zullen bevrouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevrouwen | zou bevrouwen | zou(dt) bevrouwen | zoudt bevrouwen | zou bevrouwen | zouden bevrouwen | zouden bevrouwen | zouden bevrouwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bevrouwd | hebt bevrouwd | hebt/heeft bevrouwd | hebt bevrouwd | heeft bevrouwd | hebben bevrouwd | hebben bevrouwd | hebben bevrouwd | |||
verleden (v.v.t.) | had bevrouwd | had bevrouwd | had bevrouwd | hadt bevrouwd | had bevrouwd | hadden bevrouwd | hadden bevrouwd | hadden bevrouwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevrouwd hebben | zal/zult bevrouwd hebben | zult/zal bevrouwd hebben | zult bevrouwd hebben | zal bevrouwd hebben | zullen bevrouwd hebben | zullen bevrouwd hebben | zullen bevrouwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevrouwd hebben | zou bevrouwd hebben | zou/zoudt bevrouwd hebben | zoudt bevrouwd hebben | zou bevrouwd hebben | zouden bevrouwd hebben | zouden bevrouwd hebben | zouden bevrouwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bevrouwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bevrouwd | er is bevrouwd | |||||||||
verleden | er werd bevrouwd | er was bevrouwd | |||||||||
toekomend | er zal bevrouwd worden | er zal bevrouwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bevrouwd worden | er zou bevrouwd zijn | |||||||||
lijdende vorm bevrouwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevrouwd worden | bevrouwd te worden | ||||||||
toekomend | bevrouwd zullen worden | bevrouwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bevrouwd zijn | bevrouwd te zijn | ||||||||
toekomend | bevrouwd zullen zijn | bevrouwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bevrouwd | wordt bevrouwd | wordt bevrouwd | wordt bevrouwd | wordt bevrouwd | worden bevrouwd | worden bevrouwd | worden bevrouwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bevrouwd | werd bevrouwd | werd bevrouwd | werdt bevrouwd | werd bevrouwd | werden bevrouwd | werden bevrouwd | werden bevrouwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevrouwd worden | zult bevrouwd worden | zult bevrouwd worden | zult bevrouwd worden | zal bevrouwd worden | zullen bevrouwd worden | zullen bevrouwd worden | zullen bevrouwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevrouwd worden | zou bevrouwd worden | zou/zoudt bevrouwd worden | zoudt bevrouwd worden | zou bevrouwd worden | zouden bevrouwd worden | zouden bevrouwd worden | zouden bevrouwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bevrouwd | bent bevrouwd | bent/is bevrouwd | zijt bevrouwd | is bevrouwd | zijn bevrouwd | zijn bevrouwd | zijn bevrouwd | |||
verleden (v.v.t.) | was bevrouwd | was bevrouwd | was bevrouwd | waart bevrouwd | was bevrouwd | waren bevrouwd | waren bevrouwd | waren bevrouwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevrouwd zijn | zult bevrouwd zijn | zult bevrouwd zijn | zult bevrouwd zijn | zal bevrouwd zijn | zullen bevrouwd zijn | zullen bevrouwd zijn | zullen bevrouwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevrouwd zijn | zou bevrouwd zijn | zou/zoudt bevrouwd zijn | zoudt bevrouwd zijn | zou bevrouwd zijn | zouden bevrouwd zijn | zouden bevrouwd zijn | zouden bevrouwd zijn |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.