botel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  botel    (hulp, bestand)
  • IPA: /boˈtɛl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bo·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘drijvend hotel’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord botel botels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetbotelo

  1. hotel, gevestigd op een afgemeerde boot

Gangbaarheid

  • Het woord botel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
57 %van de Nederlanders;
32 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Cornisch

enkelvoud meervoud
  botel     botellow  

Zelfstandig naamwoord

botel m

  1. fles

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

botel m

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔtɛl/
Woordafbreking
  • bo·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van het Engelse woord boat en het woord hotel

Zelfstandig naamwoord

botel monbezield

  1. (toerisme) botel; een drijvend hotel
Verbuiging
Hyperoniemen
  • podnik monbezield
Verwante begrippen
  • motel monbezield
  • rotel monbezield

Meer informatie

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.