copuleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  copuleren    (hulp, bestand)
  • IPA: /kopyˈlerə(n)/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • co·pu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
copuleren
copuleerde
gecopuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

copuleren

  1. inergatief (fysiologie) (seksualiteit) geslachtsgemeenschap hebben
    • Bij deze soort wordt er pas gecopuleerd na een uitgebreid paringsritueel. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord copuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.