dich

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  dich    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɪç/
enkelvoud meervoud
nominatief duihr
genitief deinereuer
datief direuch
accusatief dicheuch
Woordafbreking
  • dich

Persoonlijk voornaamwoord

dich

  1. jou, je (accusatief van de tweede persoon enkelvoud)
    «Sie liebt dich
    Ze houdt van jou.
    «Es tangiert dich peripher.»
    Het raakt je oppervlakkig.


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ðɪx/ (Etsbergs)

Persoonlijk voornaamwoord

dich

  1. accusatief van doe
  2. onbeklemtoond reflexief van doe
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.