dir

Niet te verwarren met: -dir

Catalaans

Uitspraak
  • IPA: /di/
Woordafbreking
  • dir
stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dic deia dit
2e vervoeging volledig onregelmatig

Werkwoord

dir

  1. zeggen
Afgeleide begrippen


Duits

Uitspraak
  • Geluid:  dir    (hulp, bestand)
  • IPA: /diːɐ̯/
enkelvoud meervoud
nominatief duihr
genitief deinereuer
datief direuch
accusatief dicheuch
Woordafbreking
  • dir

Persoonlijk voornaamwoord

dir

  1. (aan/voor) jou, je (datief van de tweede persoon enkelvoud)
    «Ich gebe dir einen Kuss.»
    Ik geef jou een kus.


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ðɪr/ (Etsbergs)

Persoonlijk voornaamwoord

dir

  1. datief van doe


Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • dir

Persoonlijk voornaamwoord

dir (datief van de tweede persoon enkelvoud)

  1. hem
    «“Ich helf dir”, saagt en gude Fee.»
    "Ik zal je helpen," zegt de goede fee.
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.