discontinueren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van discontinueren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		discontinueren			te discontinueren
onvoltooid	toekomend		zullen discontinueren			te zullen discontinueren
voltooid	tegenwoordig		hebben gediscontinueerd			te hebben gediscontinueerd
voltooid	toekomend		gediscontinueerd zullen hebben			gediscontinueerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	discontinuerend		gediscontinueerd			ev. discontinueer	mv. verouderd discontinueert	discontinuere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	discontinueer	discontinueert	discontinueert	discontinueert	discontinueert	discontinueren	discontinueren	discontinueren
verleden (o.v.t.)	discontinueerde	discontinueerde	discontinueerde	discontinueerde	discontinueerde	discontinueerden	discontinueerden	discontinueerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal discontinueren	zult/zal discontinueren	zult/zal discontinueren	zult discontinueren	zal discontinueren	zullen discontinueren	zullen discontinueren	zullen discontinueren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou discontinueren	zou discontinueren	zou(dt) discontinueren	zoudt discontinueren	zou discontinueren	zouden discontinueren	zouden discontinueren	zouden discontinueren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gediscontinueerd	hebt gediscontinueerd	hebt/heeft gediscontinueerd	hebt gediscontinueerd	heeft gediscontinueerd	hebben gediscontinueerd	hebben gediscontinueerd	hebben gediscontinueerd
verleden (v.v.t.)	had gediscontinueerd	had gediscontinueerd	had gediscontinueerd	hadt gediscontinueerd	had gediscontinueerd	hadden gediscontinueerd	hadden gediscontinueerd	hadden gediscontinueerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gediscontinueerd hebben	zal/zult gediscontinueerd hebben	zult/zal gediscontinueerd hebben	zult gediscontinueerd hebben	zal gediscontinueerd hebben	zullen gediscontinueerd hebben	zullen gediscontinueerd hebben	zullen gediscontinueerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gediscontinueerd hebben	zou gediscontinueerd hebben	zou/zoudt gediscontinueerd hebben	zoudt gediscontinueerd hebben	zou gediscontinueerd hebben	zouden gediscontinueerd hebben	zouden gediscontinueerd hebben	zouden gediscontinueerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gediscontinueerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gediscontinueerd				er is gediscontinueerd
verleden	er werd gediscontinueerd				er was gediscontinueerd
toekomend	er zal gediscontinueerd worden				er zal gediscontinueerd zijn
voorwaardelijk	er zou gediscontinueerd worden				er zou gediscontinueerd zijn
lijdende vorm gediscontinueerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gediscontinueerd worden			gediscontinueerd te worden
onvoltooid	toekomend		gediscontinueerd zullen worden			gediscontinueerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gediscontinueerd zijn			gediscontinueerd te zijn
voltooid	toekomend		gediscontinueerd zullen zijn			gediscontinueerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gediscontinueerd	wordt gediscontinueerd	wordt gediscontinueerd	wordt gediscontinueerd	wordt gediscontinueerd	worden gediscontinueerd	worden gediscontinueerd	worden gediscontinueerd
verleden (o.v.t.)	werd gediscontinueerd	werd gediscontinueerd	werd gediscontinueerd	werdt gediscontinueerd	werd gediscontinueerd	werden gediscontinueerd	werden gediscontinueerd	werden gediscontinueerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal gediscontinueerd worden	zult gediscontinueerd worden	zult gediscontinueerd worden	zult gediscontinueerd worden	zal gediscontinueerd worden	zullen gediscontinueerd worden	zullen gediscontinueerd worden	zullen gediscontinueerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gediscontinueerd worden	zou gediscontinueerd worden	zou/zoudt gediscontinueerd worden	zoudt gediscontinueerd worden	zou gediscontinueerd worden	zouden gediscontinueerd worden	zouden gediscontinueerd worden	zouden gediscontinueerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gediscontinueerd	bent gediscontinueerd	bent/is gediscontinueerd	zijt gediscontinueerd	is gediscontinueerd	zijn gediscontinueerd	zijn gediscontinueerd	zijn gediscontinueerd
verleden (v.v.t.)	was gediscontinueerd	was gediscontinueerd	was gediscontinueerd	waart gediscontinueerd	was gediscontinueerd	waren gediscontinueerd	waren gediscontinueerd	waren gediscontinueerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gediscontinueerd zijn	zult gediscontinueerd zijn	zult gediscontinueerd zijn	zult gediscontinueerd zijn	zal gediscontinueerd zijn	zullen gediscontinueerd zijn	zullen gediscontinueerd zijn	zullen gediscontinueerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gediscontinueerd zijn	zou gediscontinueerd zijn	zou/zoudt gediscontinueerd zijn	zoudt gediscontinueerd zijn	zou gediscontinueerd zijn	zouden gediscontinueerd zijn	zouden gediscontinueerd zijn	zouden gediscontinueerd zijn

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.