dok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dok    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dok dokken
verkleinwoord dokje dokjes

Zelfstandig naamwoord

hetdoko

  1. (muziekinstrument) onderdeel van een klavecimbelmechaniek waarmee een snaar in trilling wordt gebracht door deze met een plectrum (kiel) opzij te duwen en dan te laten schieten
    • De plectra aan de dokken maakte men vroeger van ravenpennen. 
  2. (scheepvaart), (waterbeheer) voor buitenwater afsluitbaar gedeelte van een scheepswerf of een drijvende (ponton-)constructie waarmee, door het in- of uitlaten van water, schepen voor inspectie, onderhoud en reparatie kunnen worden drooggezet
    • Het schip ligt nu in dok voor reparatie. 
  3. (scheepvaart), (waterbeheer) een haven in een havencomplex waar schepen kunnen worden afgemeerd, wachten, geladen of gelost
    • Achter de zeesluis van Antwerpen hebben de dokken geen last van getijverschil. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
dokken

dok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
    • Ik dok. 
  2. gebiedende wijs van dokken
    • Dok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokken
    • Dok je? 

Gangbaarheid

  • Het woord dok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Kroatisch

Voegwoord

dok

  1. terwijl

Tok Pisin

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

dok

  1. (roofdieren) hond
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.