< doorbranden
doorbranden/vervoeging
dóórbranden
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorbranden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbranden | door te branden | ||||||||
toekomend | zullen doorbranden door zullen branden |
te zullen doorbranden door te zullen branden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgebrand | te hebben doorgebrand | ||||||||
toekomend | doorgebrand zullen hebben | doorgebrand te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorbrandend | doorgebrand | ev. brand door | mv. verouderd brandt door | brande door (bijzin) doorbrande | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | brand door | brandt door | brandt door | brandt door | brandt door | branden door | branden door | branden door | |||
verleden (o.v.t.) | brandde door | brandde door | brandde door | brandde door | brandde door | brandden door | brandden door | brandden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbranden | zult/zal doorbranden | zult/zal doorbranden | zult doorbranden | zal doorbranden | zullen doorbranden | zullen doorbranden | zullen doorbranden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbranden | zou doorbranden | zou(dt) doorbranden | zoudt doorbranden | zou doorbranden | zouden doorbranden | zouden doorbranden | zouden doorbranden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorbrand | doorbrandt | doorbrandt | doorbrandt | doorbrandt | doorbranden | doorbranden | doorbranden | |||
verleden (o.v.t.) | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandden | doorbrandden | doorbrandden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbranden door zal branden |
zult/zal doorbranden door zult/zal branden | zult/zal doorbranden door zult/zal branden | zult doorbranden door zult branden | zal doorbranden door zal branden | zullen doorbranden door zullen branden | zullen doorbranden door zullen branden | zullen doorbranden door zullen branden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbranden door zou branden |
zou doorbranden door zou branden | zou(dt) doorbranden door zou(dt) branden | zoudt doorbranden door zoudt branden | zou doorbranden door zou branden | zouden doorbranden door zouden branden | zouden doorbranden door zouden branden | zouden doorbranden door zouden branden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgebrand | hebt doorgebrand | hebt/heeft doorgebrand | hebt doorgebrand | heeft doorgebrand | hebben doorgebrand | hebben doorgebrand | hebben doorgebrand | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgebrand | had doorgebrand | had doorgebrand | hadt doorgebrand | had doorgebrand | hadden doorgebrand | hadden doorgebrand | hadden doorgebrand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgebrand hebben | zal/zult doorgebrand hebben | zult/zal doorgebrand hebben | zult doorgebrand hebben | zal doorgebrand hebben | zullen doorgebrand hebben | zullen doorgebrand hebben | zullen doorgebrand hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgebrand hebben | zou doorgebrand hebben | zou/zoudt doorgebrand hebben | zoudt doorgebrand hebben | zou doorgebrand hebben | zouden doorgebrand hebben | zouden doorgebrand hebben | zouden doorgebrand hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgebrand worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgebrand | er is doorgebrand | |||||||||
verleden | er werd doorgebrand | er was doorgebrand | |||||||||
toekomend | er zal doorgebrand worden | er zal doorgebrand zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgebrand worden | er zou doorgebrand zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgebrand worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgebrand worden | doorgebrand te worden | ||||||||
toekomend | doorgebrand zullen worden | doorgebrand te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgebrand zijn | doorgebrand te zijn | ||||||||
toekomend | doorgebrand zullen zijn | doorgebrand te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgebrand | wordt doorgebrand | wordt doorgebrand | wordt doorgebrand | wordt doorgebrand | worden doorgebrand | worden doorgebrand | worden doorgebrand | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgebrand | werd doorgebrand | werd doorgebrand | werdt doorgebrand | werd doorgebrand | werden doorgebrand | werden doorgebrand | werden doorgebrand | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgebrand worden | zult doorgebrand worden | zult doorgebrand worden | zult doorgebrand worden | zal doorgebrand worden | zullen doorgebrand worden | zullen doorgebrand worden | zullen doorgebrand worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgebrand worden | zou doorgebrand worden | zou/zoudt doorgebrand worden | zoudt doorgebrand worden | zou doorgebrand worden | zouden doorgebrand worden | zouden doorgebrand worden | zouden doorgebrand worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgebrand | bent doorgebrand | bent/is doorgebrand | zijt doorgebrand | is doorgebrand | zijn doorgebrand | zijn doorgebrand | zijn doorgebrand | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgebrand | was doorgebrand | was doorgebrand | waart doorgebrand | was doorgebrand | waren doorgebrand | waren doorgebrand | waren doorgebrand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgebrand zijn | zult doorgebrand zijn | zult doorgebrand zijn | zult doorgebrand zijn | zal doorgebrand zijn | zullen doorgebrand zijn | zullen doorgebrand zijn | zullen doorgebrand zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgebrand zijn | zou doorgebrand zijn | zou/zoudt doorgebrand zijn | zoudt doorgebrand zijn | zou doorgebrand zijn | zouden doorgebrand zijn | zouden doorgebrand zijn | zouden doorgebrand zijn |
doorbránden
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorbranden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbranden | te doorbranden | ||||||||
toekomend | zullen doorbranden | te zullen doorbranden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorbrand | te hebben doorbrand | ||||||||
toekomend | doorbrand zullen hebben | doorbrand te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorbrandend | doorbrand | ev. doorbrand | mv. verouderd doorbrandt | doorbrande | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorbrand | doorbrandt | doorbrandt | doorbrandt | doorbrandt | doorbranden | doorbranden | doorbranden | |||
verleden (o.v.t.) | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandde | doorbrandden | doorbrandden | doorbrandden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbranden | zult/zal doorbranden | zult/zal doorbranden | zult doorbranden | zal doorbranden | zullen doorbranden | zullen doorbranden | zullen doorbranden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbranden | zou doorbranden | zou(dt) doorbranden | zoudt doorbranden | zou doorbranden | zouden doorbranden | zouden doorbranden | zouden doorbranden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorbrand | hebt doorbrand | hebt/heeft doorbrand | hebt doorbrand | heeft doorbrand | hebben doorbrand | hebben doorbrand | hebben doorbrand | |||
verleden (v.v.t.) | had doorbrand | had doorbrand | had doorbrand | hadt doorbrand | had doorbrand | hadden doorbrand | hadden doorbrand | hadden doorbrand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorbrand hebben | zal/zult doorbrand hebben | zult/zal doorbrand hebben | zult doorbrand hebben | zal doorbrand hebben | zullen doorbrand hebben | zullen doorbrand hebben | zullen doorbrand hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorbrand hebben | zou doorbrand hebben | zou/zoudt doorbrand hebben | zoudt doorbrand hebben | zou doorbrand hebben | zouden doorbrand hebben | zouden doorbrand hebben | zouden doorbrand hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorbrand worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorbrand | er is doorbrand | |||||||||
verleden | er werd doorbrand | er was doorbrand | |||||||||
toekomend | er zal doorbrand worden | er zal doorbrand zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorbrand worden | er zou doorbrand zijn | |||||||||
lijdende vorm doorbrand worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbrand worden | doorbrand te worden | ||||||||
toekomend | doorbrand zullen worden | doorbrand te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorbrand zijn | doorbrand te zijn | ||||||||
toekomend | doorbrand zullen zijn | doorbrand te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt doorbrand | — | — | worden doorbrand | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd doorbrand | — | — | werden doorbrand | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorbrand worden | — | — | zullen doorbrand worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorbrand worden | — | — | zouden doorbrand worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is doorbrand | — | — | zijn doorbrand | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was doorbrand | — | — | waren doorbrand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorbrand zijn | — | — | zullen doorbrand zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorbrand zijn | — | — | zouden doorbrand zijn |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.