< doorvechten
doorvechten/vervoeging
dóórvechten
blijven vechten; uitvechten; zich een weg banen
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorvechten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorvechten | door te vechten | ||||||
toekomend | zullen doorvechten door zullen vechten |
te zullen doorvechten door te zullen vechten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgevochten | te hebben doorgevochten | ||||||
toekomend | doorgevochten zullen hebben | doorgevochten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorvechtend | doorgevochten | ev. vecht door | mv. verouderd vecht door | vechte door (bijzin) doorvechte | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vecht door | vecht door | vecht door | vecht door | vecht door | vechten door | vechten door | vechten door | |
verleden (o.v.t.) | vocht door | vocht door | vocht door | vocht door | vocht door | vochten door | vochten door | vochten door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorvechten | zult/zal doorvechten | zult/zal doorvechten | zult doorvechten | zal doorvechten | zullen doorvechten | zullen doorvechten | zullen doorvechten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorvechten | zou doorvechten | zou(dt) doorvechten | zoudt doorvechten | zou doorvechten | zouden doorvechten | zouden doorvechten | zouden doorvechten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvechten | doorvechten | doorvechten | |
verleden (o.v.t.) | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvochten | doorvochten | doorvochten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorvechten door zal vechten |
zult/zal doorvechten door zult/zal vechten | zult/zal doorvechten door zult/zal vechten | zult doorvechten door zult vechten | zal doorvechten door zal vechten | zullen doorvechten door zullen vechten | zullen doorvechten door zullen vechten | zullen doorvechten door zullen vechten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorvechten door zou vechten |
zou doorvechten door zou vechten | zou(dt) doorvechten door zou(dt) vechten | zoudt doorvechten door zoudt vechten | zou doorvechten door zou vechten | zouden doorvechten door zouden vechten | zouden doorvechten door zouden vechten | zouden doorvechten door zouden vechten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgevochten | hebt doorgevochten | hebt/heeft doorgevochten | hebt doorgevochten | heeft doorgevochten | hebben doorgevochten | hebben doorgevochten | hebben doorgevochten | |
verleden (v.v.t.) | had doorgevochten | had doorgevochten | had doorgevochten | hadt doorgevochten | had doorgevochten | hadden doorgevochten | hadden doorgevochten | hadden doorgevochten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgevochten hebben | zal/zult doorgevochten hebben | zult/zal doorgevochten hebben | zult doorgevochten hebben | zal doorgevochten hebben | zullen doorgevochten hebben | zullen doorgevochten hebben | zullen doorgevochten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgevochten hebben | zou doorgevochten hebben | zou/zoudt doorgevochten hebben | zoudt doorgevochten hebben | zou doorgevochten hebben | zouden doorgevochten hebben | zouden doorgevochten hebben | zouden doorgevochten hebben |
doorvéchten
strijdend doorkomen
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorvechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorvechten | te doorvechten | ||||||||
toekomend | zullen doorvechten | te zullen doorvechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorvochten | te hebben doorvochten | ||||||||
toekomend | doorvochten zullen hebben | doorvochten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorvechtend | doorvochten | ev. doorvecht | mv. verouderd doorvecht | doorvechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvecht | doorvechten | doorvechten | doorvechten | |||
verleden (o.v.t.) | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvocht | doorvochten | doorvochten | doorvochten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorvechten | zult/zal doorvechten | zult/zal doorvechten | zult doorvechten | zal doorvechten | zullen doorvechten | zullen doorvechten | zullen doorvechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorvechten | zou doorvechten | zou(dt) doorvechten | zoudt doorvechten | zou doorvechten | zouden doorvechten | zouden doorvechten | zouden doorvechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorvochten | hebt doorvochten | hebt/heeft doorvochten | hebt doorvochten | heeft doorvochten | hebben doorvochten | hebben doorvochten | hebben doorvochten | |||
verleden (v.v.t.) | had doorvochten | had doorvochten | had doorvochten | hadt doorvochten | had doorvochten | hadden doorvochten | hadden doorvochten | hadden doorvochten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorvochten hebben | zal/zult doorvochten hebben | zult/zal doorvochten hebben | zult doorvochten hebben | zal doorvochten hebben | zullen doorvochten hebben | zullen doorvochten hebben | zullen doorvochten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorvochten hebben | zou doorvochten hebben | zou/zoudt doorvochten hebben | zoudt doorvochten hebben | zou doorvochten hebben | zouden doorvochten hebben | zouden doorvochten hebben | zouden doorvochten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorvochten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorvochten | er is doorvochten | |||||||||
verleden | er werd doorvochten | er was doorvochten | |||||||||
toekomend | er zal doorvochten worden | er zal doorvochten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorvochten worden | er zou doorvochten zijn | |||||||||
lijdende vorm doorvochten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorvochten worden | doorvochten te worden | ||||||||
toekomend | doorvochten zullen worden | doorvochten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorvochten zijn | doorvochten te zijn | ||||||||
toekomend | doorvochten zullen zijn | doorvochten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorvochten | wordt doorvochten | wordt doorvochten | wordt doorvochten | wordt doorvochten | worden doorvochten | worden doorvochten | worden doorvochten | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorvochten | werd doorvochten | werd doorvochten | werdt doorvochten | werd doorvochten | werden doorvochten | werden doorvochten | werden doorvochten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorvochten worden | zult doorvochten worden | zult doorvochten worden | zult doorvochten worden | zal doorvochten worden | zullen doorvochten worden | zullen doorvochten worden | zullen doorvochten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorvochten worden | zou doorvochten worden | zou/zoudt doorvochten worden | zoudt doorvochten worden | zou doorvochten worden | zouden doorvochten worden | zouden doorvochten worden | zouden doorvochten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorvochten | bent doorvochten | bent/is doorvochten | zijt doorvochten | is doorvochten | zijn doorvochten | zijn doorvochten | zijn doorvochten | |||
verleden (v.v.t.) | was doorvochten | was doorvochten | was doorvochten | waart doorvochten | was doorvochten | waren doorvochten | waren doorvochten | waren doorvochten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorvochten zijn | zult doorvochten zijn | zult doorvochten zijn | zult doorvochten zijn | zal doorvochten zijn | zullen doorvochten zijn | zullen doorvochten zijn | zullen doorvochten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorvochten zijn | zou doorvochten zijn | zou/zoudt doorvochten zijn | zoudt doorvochten zijn | zou doorvochten zijn | zouden doorvochten zijn | zouden doorvochten zijn | zouden doorvochten zijn |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.