dorpel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dorpel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dor·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpel dorpels
verkleinwoord dorpeltje dorpeltjes

Zelfstandig naamwoord

dedorpelm

  1. (bouwkunde) het horizontale gedeelte van een kozijn tussen de verticale stijlen
    • De houten dorpel was helemaal verrot als gevolg van slecht onderhoud. 
  2. (Limburg) verkeersdrempel
    • Hij vloog met zijn wagen hard over de dorpel heen. 
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord dorpel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord dorpel dorpels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dorpel

  1. (bouwkunde) drempel; verhoging bij deur
Schrijfwijzen
Synoniemen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

dorpel m [1]

  1. dorpel, drempel
  2. grens, landpaal
Synoniemen
  • sille (gebruikelijker)
Uitdrukkingen en gezegden
  • Ten roert doere noch durpel.
Het raakt kant noch wal.

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord dorpel dorpels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dorpel

  1. (bouwkunde) drempel; verhoging bij deur
Schrijfwijzen
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.