dracht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dracht    (hulp, bestand)
  • IPA: /drɑxt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • dracht
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van dragen met het achtervoegsel -t [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dracht drachten
verkleinwoord drachtje drachtjes

Zelfstandig naamwoord

dedrachtv/m

  1. (kleding) kleding (die traditioneel in een streek gedragen wordt)
    • De dracht van de Zeeuwse eilanden heeft prachtige kanten kappen voor de vrouwen met gouden oorijzers en brede snoeren bloedkoraal als halskettingen. 
  2. (dierkunde) de draagtijd van een zwanger wijfjesdier
    • Na een dracht van elf maanden werd er een kalfje geboren. 
  3. (plantkunde) de tijd dat planten stuifmeel en nectar voortbrengen
  4. (natuurkunde) de gemiddelde afstand waarop straling nog waargenomen kan worden
    • De dracht van alfastraling is niet erg groot, maar de plaatselijke schade kan erg groot zijn. 
  5. (imkerij) een periode in het bijenjaar waarin volop nectar voorhanden is en het volk voorraden opbouwt
    • Er is meestal een voorjaars- en een zomerdracht, gescheiden door een drachtpauze, zodat er tweemaal geslingerd kan worden; soms is er in het najaar nog een derde dracht. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.