ekster

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ekster    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɛkstər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ek·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ekster eksters
verkleinwoord ekstertje ekstertjes

Zelfstandig naamwoord

deeksterv/m

  1. (zangvogels) bepaald soort zwartwitte kraaiachtige vogel, Pica pica , met een lange staart
    • Er zit een ekster in de boom. 
    • Mijn gouden ring is gestolen door een ekster. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • boomekster, haagekster, houtekster, jachtekster, kuikensekster, paradijsekster, schatekster, schijtekster, schreeuwekster, slijkekster, steenekster, tuinekster, veldekster, zee-ekster
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ekster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord ekster eksters

Zelfstandig naamwoord

ekster

  1. (zangvogels) ekster
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.