email

Niet te verwarren met: e-mail, émail, Email, E-Mail

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  email    (hulp, bestand)
  • IPA: /eˈmɑj/
Woordafbreking
  • email
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘glazuur’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • van Frans émail
enkelvoud meervoud
naamwoord email
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetemailo

  1. ondoorzichtige, glasachtige dunne deklaag, aangebracht op metaal of keramische voorwerpen
     In de badkamer met een grote spiegel in een vergulde lijst was er met zichtbare tegenzin een moderne douchecabine aangebracht naast de antieke badkuip van email, die op vier bronzen pootjes in de vorm van leeuwenklauwen stond.[2]
  2. voorwerp dat met email bedekt is
  3. tandglazuur
  4. kleurgevende laag
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen

Verwijzingen

  • voor elektronische post: zie e-mail (zonder streepje is dit fout geschreven)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord email staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.