fabriek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fabriek (hulp, bestand)
- IPA: / faˈbrik / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘industrieel bedrijf’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fabriek | fabrieken |
verkleinwoord | fabriekje | fabriekjes |
Zelfstandig naamwoord
de fabriek v
- (economie) plaats waar op industriële schaal productie bedreven wordt
- De arbeiders gingen iedere ochtend naar de fabriek om daar te werken.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fabrieken |
fabriek
Gangbaarheid
- Het woord fabriek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fabriek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "fabriek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fabriek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.