farmaceut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  farmaceut    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • far·ma·ceut
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘apotheker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
  • van Oud-grieks φαρμακευτής (pharmakeutês) van farmacon (φάρμακον) met het achtervoegsel -eut
enkelvoud meervoud
naamwoord farmaceut farmaceuten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

defarmaceutm

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig geneesmiddelen bereidt en verkoopt
    • In de Verenigde Staten toonden farmaceuten in juni na onderzoek aan dat niet gebrek aan beweging de grote boosdoener achter het massaal voorkomen van overgewicht in het land is, maar het consumeren van frisdrank. [2] 
  2. bedrijf dat medicamenten maakt
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord farmaceut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

farmaceut m

  1. (beroep) farmaceut
  2. farmaciestudent
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • farmácia v

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /farmatsɛʊ̯t/
Woordafbreking
  • far·ma·ceut

Zelfstandig naamwoord

farmaceut mbezield

  1. (beroep) farmaceut
  2. farmaciestudent
Verbuiging



Synoniemen
  • lékárník mbezield
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.