genus

Niet te verwarren met: Genus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  genus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·nus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
  • van het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord genus genera
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgenuso

  1. (grammatica) geslacht [4]
  2. (biologie) geslacht [3], een biologisch taxon
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord genus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord genus genera / genusse

Zelfstandig naamwoord

genus

  1. (biologie) genus; geslacht, een biologisch taxon
Hyperoniemen
Hyponiemen

Meer informatie

Latijn

Zelfstandig naamwoord

genus o (gen. generis)

  1. afkomst
  2. geslacht
  3. soort

genus o (gen. genūs)

  1. knie

Pools

Uitspraak
  • IPA: /ɡɛ̃nus/
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

genus m

  1. (wiskunde) genus

Meer informatie

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /gɛnʊs/
Woordafbreking
  • ge·nus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn

Zelfstandig naamwoord

genus monbezield

  1. (wiskunde) genus
  2. (grammatica) genus; geslacht
Synoniemen
  1. rod monbezield

Meer informatie

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.