getijde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: getijde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ge·tij·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘eb en vloed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getijde | getijden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het getijde o
- (astronomie), (geologie) de periodieke verandering van de waterstand ten gevolge van de stand van de maan
- In de Noordzee zijn de getijden niet zo extreem als op de Bretonse kust.
- (religie) een van de acht officies die het dagritme van een klooster bepalen
- De sext, terts en none staan bekend als de kleine getijden.
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
- eeuwgetijde, jaargetijde, watergetijde, zevengetijde
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord getijde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getijde" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "getijde" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.