eb

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eb    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • eb
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het aflopen van de zee’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eb -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deebv/m

  1. een getijde waarbij het water van de zee zakt, in tegenstelling tot vloed, waarbij het water stijgt
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ebben

eb

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ebben
    • Ik eb. 
  2. gebiedende wijs van ebben
    • Eb! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ebben
    • Eb je? 

Gangbaarheid

  • Het woord eb staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord eb -

Zelfstandig naamwoord

eb

  1. eb

Hongaars

Zelfstandig naamwoord

eb

  1. (roofdieren) hond
Synoniemen

Nauruaans

Zelfstandig naamwoord

eb

  1. land (staat)

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • eb

Voegwoord

eb

  1. alvorens, voordat
    «Eb er in Bolitiks gange iss, waar er en Businessmann.»
    Voordat hij in de politiek is gegangen, was hij een zakenman.
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.