goochelen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: goochelen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- goo·che·len
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘door handigheid misleiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1340 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
goochelen |
goochelde |
gegoocheld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
goochelen
- inergatief het uitvoeren van effecten die verbazing wekken van omstaanders
- snel en verwarring wekkend omgaan met informatie met als doel dat de betrokkenen het niet meer kunnen begrijpen of het zelfs verkeerd begrijpen; iemand voor de mal houden
Hyponiemen
- afgoochelen, begoochelen, omgoochelen, ontgoochelen
Afgeleide begrippen
- goochelaar, goochelarij, goochelbeker, goocheldoos, goochelkunst, goochelshow, goochelspel, goochelstuk, goocheltas, goocheltoer, goocheltruc, goochelwerk
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord goochelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goochelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "goochelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.