handdoek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  handdoek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɑnduk/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • hand·doek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handdoek handdoeken
verkleinwoord handdoekje handdoekjes

Zelfstandig naamwoord

dehanddoekm

  1. (textiel) een doek waarmee men zich afdroogt
    • Tijdens het douchen kwam hij erachter dat hij zijn handdoek was vergeten te pakken. 
  2. (België) een theedoek
    • Hij pakte een handdoek om het kopje af te drogen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • handdoekenrek, handdoekrek, handdoekring
Uitdrukkingen en gezegden
  • De handdoek in de ring werpen/gooien
Het opgeven
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord handdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.