huismus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huismus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • huis·mus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huismus huismussen
verkleinwoord huismusje huismusjes

Zelfstandig naamwoord

dehuismusv/m

  1. (zangvogels) Passer domesticus , een kleine zangvogel vaak in bebouwde omgeving leeft
  2. (figuurlijk) iemand die het liefst thuis blijft
Antoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
  • huismuspan
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huismus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.