< identificeren
identificeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van identificeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | identificeren | te identificeren | ||||||||
toekomend | zullen identificeren | te zullen identificeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïdentificeerd | te hebben geïdentificeerd | ||||||||
toekomend | geïdentificeerd zullen hebben | geïdentificeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
identificerend | geïdentificeerd | ev. identificeer | mv. verouderd identificeert | identificere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | identificeer | identificeert | identificeert | identificeert | identificeert | identificeren | identificeren | identificeren | |||
verleden (o.v.t.) | identificeerde | identificeerde | identificeerde | identificeerde | identificeerde | identificeerden | identificeerden | identificeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal identificeren | zult/zal identificeren | zult/zal identificeren | zult identificeren | zal identificeren | zullen identificeren | zullen identificeren | zullen identificeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou identificeren | zou identificeren | zou(dt) identificeren | zoudt identificeren | zou identificeren | zouden identificeren | zouden identificeren | zouden identificeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïdentificeerd | hebt geïdentificeerd | hebt/heeft geïdentificeerd | hebt geïdentificeerd | heeft geïdentificeerd | hebben geïdentificeerd | hebben geïdentificeerd | hebben geïdentificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïdentificeerd | had geïdentificeerd | had geïdentificeerd | hadt geïdentificeerd | had geïdentificeerd | hadden geïdentificeerd | hadden geïdentificeerd | hadden geïdentificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïdentificeerd hebben | zal/zult geïdentificeerd hebben | zult/zal geïdentificeerd hebben | zult geïdentificeerd hebben | zal geïdentificeerd hebben | zullen geïdentificeerd hebben | zullen geïdentificeerd hebben | zullen geïdentificeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïdentificeerd hebben | zou geïdentificeerd hebben | zou/zoudt geïdentificeerd hebben | zoudt geïdentificeerd hebben | zou geïdentificeerd hebben | zouden geïdentificeerd hebben | zouden geïdentificeerd hebben | zouden geïdentificeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïdentificeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïdentificeerd | er is geïdentificeerd | |||||||||
verleden | er werd geïdentificeerd | er was geïdentificeerd | |||||||||
toekomend | er zal geïdentificeerd worden | er zal geïdentificeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïdentificeerd worden | er zou geïdentificeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïdentificeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïdentificeerd worden | geïdentificeerd te worden | ||||||||
toekomend | geïdentificeerd zullen worden | geïdentificeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïdentificeerd zijn | geïdentificeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïdentificeerd zullen zijn | geïdentificeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïdentificeerd | wordt geïdentificeerd | wordt geïdentificeerd | wordt geïdentificeerd | wordt geïdentificeerd | worden geïdentificeerd | worden geïdentificeerd | worden geïdentificeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïdentificeerd | werd geïdentificeerd | werd geïdentificeerd | werdt geïdentificeerd | werd geïdentificeerd | werden geïdentificeerd | werden geïdentificeerd | werden geïdentificeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïdentificeerd worden | zult geïdentificeerd worden | zult geïdentificeerd worden | zult geïdentificeerd worden | zal geïdentificeerd worden | zullen geïdentificeerd worden | zullen geïdentificeerd worden | zullen geïdentificeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïdentificeerd worden | zou geïdentificeerd worden | zou/zoudt geïdentificeerd worden | zoudt geïdentificeerd worden | zou geïdentificeerd worden | zouden geïdentificeerd worden | zouden geïdentificeerd worden | zouden geïdentificeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïdentificeerd | bent geïdentificeerd | bent/is geïdentificeerd | zijt geïdentificeerd | is geïdentificeerd | zijn geïdentificeerd | zijn geïdentificeerd | zijn geïdentificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïdentificeerd | was geïdentificeerd | was geïdentificeerd | waart geïdentificeerd | was geïdentificeerd | waren geïdentificeerd | waren geïdentificeerd | waren geïdentificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïdentificeerd zijn | zult geïdentificeerd zijn | zult geïdentificeerd zijn | zult geïdentificeerd zijn | zal geïdentificeerd zijn | zullen geïdentificeerd zijn | zullen geïdentificeerd zijn | zullen geïdentificeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïdentificeerd zijn | zou geïdentificeerd zijn | zou/zoudt geïdentificeerd zijn | zoudt geïdentificeerd zijn | zou geïdentificeerd zijn | zouden geïdentificeerd zijn | zouden geïdentificeerd zijn | zouden geïdentificeerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich identificeren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | identificeer me | wij, we | identificeren ons | ik | identificeerde me | wij, we | identificeerden ons | ik | zal me identificeren | wij, we | zullen ons identificeren |
2 | jij, je | identificeert je | jullie | identificeren je | jij, je | identificeerde je | jullie | identificeerden je | jij, je | zal, zult je identificeren | jullie | zullen je identificeren |
u | identificeert zich/u | u | identificeert zich/u | u | identificeerde zich/u | u | identificeerde zich/u | u | zult zich/u identificeren | u | zult zich/u identificeren | |
gij, ge | identificeert u | gij, ge, gijlieden | identificeert u | gij, ge | identificeerde u | gij, ge, gijlieden | identificeerde u | gij, ge | zult u identificeren | gij, ge gijlieden | zult u identificeren | |
3 | hij, zij, het | identificeert zich | zij, ze | identificeren zich | hij, zij, het | identificeerde zich | zij, ze | identificeerden zich | hij, zij, het | zal zich identificeren | zij, ze | zullen zich identificeren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich identificerend | zich geïdentificeerd hebben | identificeer u/je , identificeert je | identificere zich |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.