kabeljauw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kabeljauw    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌkabəlˈjɑu/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ka·bel·jauw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kabeljauw kabeljauwen
verkleinwoord kabeljauwtje kabeljauwtjes

Zelfstandig naamwoord

dekabeljauwm

  1. (straalvinnigen) (visserij) (voeding) middelgrote zoutwatervis en uitstekende consumptievis, Gadus morhua 
     Nu moet je ook een lepel pakken, denk eraan dat je eigenlijk een visserszoon bent'Een uur later stonden ze samen bij de steiger in een wolk van krijsende meeuwen en maakten de kabeljauw schoon en deden hun best om de mooiste filets te snijden.[4]
Synoniemen
  • bakeljauw
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • kolkabeljauw, krimpkabeljauw, poolkabeljauw, zilverkabeljauw, zoetwaterkabeljauw
Afgeleide begrippen
  • kabeljauwfamilie, kabeljauwfilet, kabeljauwhom, kabeljauwkelder, kabeljauwlever, kabeljauwmoot, kabeljauwogen, kabeljauwput, kabeljauws, kabeljauwshom, kabeljauwskelder, kabeljauwskop, kabeljauwslever, kabeljauwsoog, kabeljauwstaart, kabeljauwstand, kabeljauwstong, kabeljauwtong, kabeljauwvaart, kabeljauwvangst, kabeljauwvisser, kabeljauwvisserij, kabeljauwwangetje
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een spiering (schelvis) uitwerpen om een kabeljauw te vangen
iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kabeljauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.