kano
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kano (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkano / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- ka·no
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘bootje’ voor het eerst aangetroffen in 1598 [1]
- afkomstig van Spaans: canoa, op zijn beurt door Columbus ontleend aan het Taino kanoa: uitgeholde boomstam
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kano | kano's |
verkleinwoord | kanootje | kanootjes |
Zelfstandig naamwoord
de kano m
- rank bootje dat men door middel van een peddel voortbeweegt
- De groep voer met een kano op de wilde rivier.
- (voeding) een langwerpige, met amandelspijs gevulde koek
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kanoën |
kano
Gangbaarheid
- Het woord kano staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kano" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kano" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Indonesisch
Woordafbreking
- ka·no
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "kano"
Zelfstandig naamwoord
kano
Nukuoro
Zelfstandig naamwoord
kano
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.