kennis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kennis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛnɪs/
Woordafbreking
  • ken·nis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het kennen’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
  • Naamwoord van handeling van kennen met het achtervoegsel -nis [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] kennis v

  1. wat je weet of hebt geleerd
    • Hij heeft veel kennis van biologie. 
     Leren geeft kennis, kennis geeft macht, macht om onafhankelijk te blijven.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • buiten kennis
bewusteloos
  • bij kennis
  • Kennis van zaken hebben
van iets veel weten
  • Kennis is macht
veel weten kan veel invloed betekenen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis kennissen
verkleinwoord kennisje kennisjes

Zelfstandig naamwoord

[B] kennis m/v

  1. iemand met wie men bekend is
    • Hij is een kennis van mij. 
Synoniemen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord kennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd

Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd
  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.