kor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kor    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɔr/
Woordafbreking
  • kor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kor korren
verkleinwoord korretje korretjes

Zelfstandig naamwoord

dekorv/m [3] [4]

  1. (visserij) trechtervormig sleepnet
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • koroester

Werkwoord

vervoeging van
korren

kor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Ik kor. 
  2. gebiedende wijs van korren
    • Kor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Kor je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord kor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Hongaars

Uitspraak
  • Geluid:  kor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkor/

Zelfstandig naamwoord

kor

  1. leeftijd

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kuːɾ /
Woordafbreking
  • kor
Woordherkomst en -opbouw
  • Zelfstandig naamwoord afkomstig van Oudnoords kórr
Naar frequentie 12235

Werkwoord

kor

  1. gebiedende wijs van kore
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kor     koret     kor     kora
korene  
genitief   kors     korets     kors     koras
korenes  

Zelfstandig naamwoord

kor, o

  1. (historisch), (muziek), (toneel) in de oudheid: mensen die optraden met zang en dans
  2. (muziek) koor, groep die polyfoon zingt
  3. (muziek) achtergrondzangers voor een popzanger
  4. (muziek) in pop- en jazzmuziek: geïmproviseerd spel
  5. gruppe, flokk som sier noe samtidig
  6. (muziek) deel van een muziekstuk voor meerstemmige zang (met of zonder begeleiding (vgl. a capella)
  7. (muziek) (op een snaarinstrument) set snaren die tegelijkertijd worden aangeslagen of getokkeld
  8. (muziek) (op een piano) unisono snaren die bij een noot horen
  9. (muziek) (op een orgel) alle pijpen met dezelfde toonhoogte klinken door een enkele toetskoppeling
  10. (bouwkunde) deel van de kerk waar het altaar staat (en waar het kerkkoor zijn plaats had)
  11. (bouwkunde) gewelfde zijkamer in een kerk
  12. (bouwkunde) galerij in een kerk waar orgel en zangers hun plaats hebben, vgl. orgelkoor
Synoniemen
  • [2]:  sanggruppe zn 
  • [6]:  korverk zn 
  • [6]:  omkved zn 
  • [6]:  refreng zn 
  • [10]:  kirkekor zn 
  • [10]:  sanghus zn 
  • [12]:  orgelkor zn 
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • [2]:  damekor zn 
  • [2]:  guttekor zn 
  • [2]:  mannskor zn 
  • [5]:  hylekor zn 
  • [5]:  klagekor zn 
  • [5]:  talekor zn 
Afgeleide begrippen
  • [2]:  korforening zn 
Typische woordcombinaties
  • [2]: en komposisjon for kor og orkester
een compositie voor koor en orkest
  • [2]: et blandet kor
een gemengd koor
  • [5]: (rope) i kor
(roepen) in koor
  • [5]: kjøre kor (improvisere)
improviseren

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kuːɾ /
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • kor

Bijwoord

kor

  1. hoe (wijze)
    «Kor går det?»
    Hoe gaat het met jou?
  2. hoe (graad)
    «Kor langt er det?»
    Hoe ver is het?
Synoniemen

Werkwoord

kor

  1. gebiedende wijs van kora
Schrijfwijzen
  •  kora ww 
  •  kore ww 

Werkwoord

kor

  1. gebiedende wijs van kore
Schrijfwijzen
  •  kora ww 
  •  kore ww 
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kor     koret     kor     kora  
Schrijfwijzen
  •  kora ww 
  •  kore ww 

Zelfstandig naamwoord

kor, o

  1. (historisch), (muziek), (toneel) in de oudheid: mensen die optraden met zang en dans
  2. (muziek) koor, groep die polyfoon zingt
  3. (muziek) achtergrondzangers voor een popzanger
  4. (muziek) in pop- en jazzmuziek: geïmproviseerd spel
  5. gruppe, flokk som sier noe samtidig
  6. (muziek) deel van een muziekstuk voor meerstemmige zang (met of zonder begeleiding (vgl. a capella)
  7. (muziek) (op een snaarinstrument) set snaren die tegelijkertijd worden aangeslagen of getokkeld
  8. (muziek) (op een piano) unisono snaren die bij een noot horen
  9. (muziek) (op een orgel) alle pijpen met dezelfde toonhoogte klinken door een enkele toetskoppeling
  10. (bouwkunde) deel van de kerk waar het altaar staat (en waar het kerkkoor zijn plaats had)
  11. (bouwkunde) gewelfde zijkamer in een kerk
  12. (bouwkunde) galerij in een kerk waar orgel en zangers hun plaats hebben, vgl. orgelkoor
Synoniemen
  • [2]:  songlag zn 
  • [6]:  korverk zn 
  • [6]:  omkved zn 
  • [6]:  refreng zn 
  • [10]:  kyrkjekor zn 
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • [2]:  gutekor zn 
  • [2]:  mannskor zn 
  • [5]:  hylekor zn 
  • [5]:  talekor zn 
Afgeleide begrippen
  • [2]:  korforening zn 
Typische woordcombinaties
  • [2]: eit blanda kor
een gemengd koor
  • [5]: kjøre kor (improvisere)
improviseren

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  kor    (hulp, bestand)
Naar frequentie 4948

Zelfstandig naamwoord

kor

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ko
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.