lak

Niet te verwarren met: Lak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lak    (hulp, bestand)
  • IPA: /lɑk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • lak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lak lakken
verkleinwoord lakje lakjes

Zelfstandig naamwoord

lak m (soms o)

  1. stof die een dunne beschermlaag vormt nadat ze opgelost in een vluchtig oplosmiddel op oppervlakken als hout, metaal en verf is aangebracht
  2. (verouderd) iets wat verkeerd of onwaar is
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2] ergens lak aan hebben
    zich er niets van aantrekken, schijt hebben aan
 Ik heb lak aan hun kritiek! Het kan me niet schelen wat zij nu weer aan te merken hebben. 
 Hij had duidelijk lak aan conventies en had al jaren geen vaste baan.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lakken

lak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lakken
    • Ik lak. 
  2. gebiedende wijs van lakken
    • Lak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lakken
    • Lak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord lak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Nynorsk

Woordafbreking
  • lak

Werkwoord

lak

  1. verleden tijd van leke
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.