nonnetje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nonnetje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnɔnəcə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • non·ne·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

hetnonnetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord non
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord nonnetje nonnetjes

Zelfstandig naamwoord

hetnonnetjeo dim. tant.

  1. (eendvogels) soort eend, Mergellus albellus  uit de familie Anatidae  (Zwanen, ganzen en eenden), behorende tot de zaagbekken
    • Het nonnetje leeft vooral van vis en bezoekt de Lage Landen 's winters vanuit zijn broedgebieden in het hoge noorden van Scandinavië en Siberië 
  2. (tweekleppigen) in zee levende tweekleppige, Limecola balthica 
    • De schelpen van het nonnetje zijn op het Noordzeestrand een gewone verschijning. 
  3. (vlinders) soort grauw gekleurde vlinder, Lymantria (Lymantria) monacha 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nonnetje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.