< onderschikken
onderschikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van onderschikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onderschikken | te onderschikken | ||||||||
toekomend | zullen onderschikken | te zullen onderschikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben onderschikt | te hebben onderschikt | ||||||||
toekomend | onderschikt zullen hebben | onderschikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
onderschikkend | onderschikt | ev. onderschik | mv. verouderd onderschikt | onderschikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | onderschik | onderschikt | onderschikt | onderschikt | onderschikt | onderschikken | onderschikken | onderschikken | |||
verleden (o.v.t.) | onderschikte | onderschikte | onderschikte | onderschikte | onderschikte | onderschikten | onderschikten | onderschikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderschikken | zult/zal onderschikken | zult/zal onderschikken | zult onderschikken | zal onderschikken | zullen onderschikken | zullen onderschikken | zullen onderschikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderschikken | zou onderschikken | zou(dt) onderschikken | zoudt onderschikken | zou onderschikken | zouden onderschikken | zouden onderschikken | zouden onderschikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb onderschikt | hebt onderschikt | hebt/heeft onderschikt | hebt onderschikt | heeft onderschikt | hebben onderschikt | hebben onderschikt | hebben onderschikt | |||
verleden (v.v.t.) | had onderschikt | had onderschikt | had onderschikt | hadt onderschikt | had onderschikt | hadden onderschikt | hadden onderschikt | hadden onderschikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onderschikt hebben | zal/zult onderschikt hebben | zult/zal onderschikt hebben | zult onderschikt hebben | zal onderschikt hebben | zullen onderschikt hebben | zullen onderschikt hebben | zullen onderschikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onderschikt hebben | zou onderschikt hebben | zou/zoudt onderschikt hebben | zoudt onderschikt hebben | zou onderschikt hebben | zouden onderschikt hebben | zouden onderschikt hebben | zouden onderschikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm onderschikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt onderschikt | er is onderschikt | |||||||||
verleden | er werd onderschikt | er was onderschikt | |||||||||
toekomend | er zal onderschikt worden | er zal onderschikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou onderschikt worden | er zou onderschikt zijn | |||||||||
lijdende vorm onderschikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onderschikt worden | onderschikt te worden | ||||||||
toekomend | onderschikt zullen worden | onderschikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | onderschikt zijn | onderschikt te zijn | ||||||||
toekomend | onderschikt zullen zijn | onderschikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word onderschikt | wordt onderschikt | wordt onderschikt | wordt onderschikt | wordt onderschikt | worden onderschikt | worden onderschikt | worden onderschikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd onderschikt | werd onderschikt | werd onderschikt | werdt onderschikt | werd onderschikt | werden onderschikt | werden onderschikt | werden onderschikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderschikt worden | zult onderschikt worden | zult onderschikt worden | zult onderschikt worden | zal onderschikt worden | zullen onderschikt worden | zullen onderschikt worden | zullen onderschikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderschikt worden | zou onderschikt worden | zou/zoudt onderschikt worden | zoudt onderschikt worden | zou onderschikt worden | zouden onderschikt worden | zouden onderschikt worden | zouden onderschikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben onderschikt | bent onderschikt | bent/is onderschikt | zijt onderschikt | is onderschikt | zijn onderschikt | zijn onderschikt | zijn onderschikt | |||
verleden (v.v.t.) | was onderschikt | was onderschikt | was onderschikt | waart onderschikt | was onderschikt | waren onderschikt | waren onderschikt | waren onderschikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onderschikt zijn | zult onderschikt zijn | zult onderschikt zijn | zult onderschikt zijn | zal onderschikt zijn | zullen onderschikt zijn | zullen onderschikt zijn | zullen onderschikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onderschikt zijn | zou onderschikt zijn | zou/zoudt onderschikt zijn | zoudt onderschikt zijn | zou onderschikt zijn | zouden onderschikt zijn | zouden onderschikt zijn | zouden onderschikt zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich onderschikken | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | onderschik me | wij, we | onderschikken ons | ik | onderschikte me | wij, we | onderschikten ons | ik | zal me onderschikken | wij, we | zullen ons onderschikken |
2 | jij, je | onderschikt je | jullie | onderschikken je | jij, je | onderschikte je | jullie | onderschikten je | jij, je | zal, zult je onderschikken | jullie | zullen je onderschikken |
u | onderschikt zich/u | u | onderschikt zich/u | u | onderschikte zich/u | u | onderschikte zich/u | u | zult zich/u onderschikken | u | zult zich/u onderschikken | |
gij, ge | onderschikt u | gij, ge, gijlieden | onderschikt u | gij, ge | onderschikte u | gij, ge, gijlieden | onderschikte u | gij, ge | zult u onderschikken | gij, ge gijlieden | zult u onderschikken | |
3 | hij, zij, het | onderschikt zich | zij, ze | onderschikken zich | hij, zij, het | onderschikte zich | zij, ze | onderschikten zich | hij, zij, het | zal zich onderschikken | zij, ze | zullen zich onderschikken |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich onderschikkend | zich onderschikt hebben | onderschik u/je , onderschikt je | onderschikke zich |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.