ramier

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ʁa.mje/
Woordherkomst en -opbouw
  • zn [1]: van Oudfrans raim " tak zn " met het achtervoegsel -ier
  • zn [2]: zelfstandig gebruik van het bn
  • bn: van zn [1]
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   ramier     le ramier     ramiers     les ramiers  
vrouwelijk   ramière     la ramière     ramières     les ramières  

Zelfstandig naamwoord

ramier m

  1. (duifachtigen) houtduif, Columba palumbus *
  2. (spreektaal) luilak, luiaard
    «Le coach dit que ces deux garçons-là sont des ramiers, ils ne s’entraînent même pas!»
    De coach zegt dat die twee jongens luiaards zijn, ze trainen zelfs niet!
Opmerkingen
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   ramier ramiers
  vrouwelijk   ramière ramières

Bijvoeglijk naamwoord

ramier

  1. van of als een houtduif
  2. lui[1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.