rijm

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rijm    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɛim/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • rijm
Woordherkomst en -opbouw
  • znw1: erfwoord: Vanaf 1150 overgeleverd;[1] Middelnederlands rijm, ontwikkeld uit Oergermaans *hrīman-, nevenvorm van *hrīpan-, beide uit vroeger *hrīmō (genitief hrīpaz), bij Indo-Europees *kréip-mōn- (gen. *krip-(m)n-ós), misschien van de wortel *kreh₁i- ‘zeven, scheiden’.[2][3] Evenals Middelhoogduits rīm, Fries rym, Engels rime en IJslands hrím.
  • znw2: In de betekenis van ‘gelijke klank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1] Middelnederlands rīme v, rijm v/m ‘rijmregel, versregel, gedicht, dichtmaat, rijm’, ontleend aan Oudfrans rime ‘versregel’, zelf ontleend aan Oudfrankisch rīma- ‘reeks, aantal’.
1 enkelvoud meervoud
naamwoord rijm -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

derijmm

  1. (meteorologie) (Belgisch-Nederlands) rijp, aangevroren dauw of mist [2]
Synoniemen
  • rijp, dauwvorst, vriesdauw
Vertalingen
2 enkelvoud meervoud
naamwoord rijm rijmen
verkleinwoord rijmpje rijmpjes

Zelfstandig naamwoord

hetrijmo

  1. (dichtkunst) een vers waarvan een regel eindigt in een woord dat klankverwantschap vertoont met het einde van een andere regel [4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rijmen

rijm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijmen
    • Ik rijm. 
  2. gebiedende wijs van rijmen
    • Rijm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijmen
    • Rijm je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rijm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.