rim

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rim    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rim
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rim rimmen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

derimv/m [2]

  1. rand of richel aan het houten beschot in een vertrek, (waarop men voorwerpen ter versiering plaatst)

Werkwoord

vervoeging van
rimmen

rim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rimmen
    • Ik rim. 
  2. gebiedende wijs van rimmen
    • Rim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rimmen
    • Rim je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
rim rims

Zelfstandig naamwoord

rim

  1. boord, rand
  2. (techniek) velg
  3. (scheepvaart) wateroppervlak
  4. (sport) ring [3] (m.n. bij korfbal)
  5. (formeel) cirkelvormig voorwerp

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾiːm /
Woordafbreking
  • rim
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 11142
[A]:
m
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimen     rimer     rimene  
genitief   rims     rimens     rimers     rimenes  
[A], [B]:
o
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimet     rim     rima
rimene  
genitief   rims     rimets     rims     rimas
rimenes  

Zelfstandig naamwoord

[A]: rim, m / o

  1. (meteorologie) rijm, rijp
Synoniemen
  •  rimfrost zn 
Hyperoniemen
  •  belegg zn 
Meroniemen
  •  iskrystall zn 

rim

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rim
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

[B]: rim, o

  1. (dichtkunst) rijm (hoorbare correspondentie tussen het einde van twee of meer woorden, lettergrepen, vooral in verzen aan het einde van versregels)
  2. alliteratie, letterrijm, stafrijm (een hoorbare overeenstemming tussen het begin van twee of meer woorden, bijv. "zo gewonnen, zo geronnen"; vaak in reclame of politiek)
  3. (dichtkunst) een kort, eenvoudig gedicht in rijmpjes (bijv. een kleuterversje [1])
  4. (verouderd) een redelijke, begrijpelijke verbinding van een context
Hyperoniemen
  • [1]:  ord zn 
Hyponiemen
  • [1]:  enderim zn 
  • [1]:  halvrim zn 
  • [1]:  helrim zn 
  • [1]:  innrim zn 
  • [1]:  kryssrim zn 
  • [2]:  bokstavrim zn 
  • [3]:  barnerim zn 
Afgeleide begrippen
  • [3]:  rimord zn 
Verwante begrippen
  • [1]:  assonans zn 
  • [1]:  strofe zn 
  • [1]:  vers zn 
  • [2]:  allitterasjon zn 
  • [4]:  rimelighet zn 
  • [4]:  sammenheng zn 
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: mannlig rim
een mannelijk rijm, een staand rijm
  • [1]: kvinnelig rim
een vrouwelijk rijm, een slepend rijm
  • [1]: daktylisk rim
een dactylisch rijm
  • [1]: løpende rim
  • [1]: svevende rim
  • [1]: kløvet rim
  • [1]: kiastisk rim
  • [1]: omsluttende rim
  • [1]: pleonastisk rim
  • [1]: rike rim
  • [1]: rent rim
  • [1]: urent rim

Verwijzingen

  1. Een kleuterversje:
    Potloden, een gum en een boek,
    veel knuffels, auto’s en een koek.
    De muizen reizen met de trein
    want ze willen gauw op school zijn.

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾiːm /
Woordafbreking
  • rim
Woordherkomst en -opbouw
[A], [B]:
o
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimet     rim     rima  

Zelfstandig naamwoord

[A]: rim, o

  1. (meteorologie) rijm, rijp
Synoniemen
  •  rimfrost zn 
Hyperoniemen
  •  belegg zn 
Meroniemen
  •  iskrystall zn 

rim

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van rim

Zelfstandig naamwoord

[B]: rim, o

  1. (dichtkunst) rijm (hoorbare correspondentie tussen het einde van twee of meer woorden, lettergrepen, vooral in verzen aan het einde van versregels)
  2. (economie), (politiek) alliteratie, letterrijm, stafrijm (een hoorbare overeenstemming tussen het begin van twee of meer woorden, bijv. "zo gewonnen, zo geronnen"; vaak in reclame of politiek)
  3. (dichtkunst) een kort, eenvoudig gedicht in rijmpjes (bijv. een kleuterversje [1])
  4. een redelijke, begrijpelijke verbinding in een context '(ergens iets mee kunnen, zijn conclusies uit iets trekken)
Hyponiemen
  • [1]:  bokstavrim zn 
  • [1]:  enderim zn 
  • [1]:  halvrim zn 
  • [1]:  heilrim zn 
  • [1]:  innrim zn 
  • [1]:  kryssrim zn 
Afgeleide begrippen
  • [1]:  rimord zn 
Verwante begrippen
  • [1]:  assonans zn 
  • [1]:  strofe zn 
  • [1]:  vers zn 
  • [2]:  allitterasjon zn 
  • [4]:  samanheng zn 
  • [4]:  samsvar zn 
[C]:
v
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rim     rimma     rimmar
rimmer  
  rimmane
rimmene  

Zelfstandig naamwoord

[C]: rim, o

  1. lijst, roest, roede, stang, sport (laddersport)
Synoniemen
  •  fjøl zn 
  •  stong zn 
  •  spildre zn 
  •  sprosse zn 
  •  trale zn 

Verwijzingen

  1. Een kleuterversje:
    De vakantie is voorbij,
    maar dat is niet erg voor mij.
    M'n schooltas staat al klaar
    September is weer daar!

Portugees

enkelvoud meervoud
rim rins

Zelfstandig naamwoord

rim m

  1. (anatomie) nier
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.