root

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  root    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • root

Werkwoord

vervoeging van
roten

root

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van roten
  2. gebiedende wijs van roten

Gangbaarheid

  • Het woord root staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
49 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

enkelvoud meervoud
root roots

Zelfstandig naamwoord

root

  1. (plantkunde), (groente) wortel
  2. (wiskunde) wortel

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /roːt/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

root v

  1. wortel (van een plant)
Verbuiging
Synoniemen


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Schrijfwijzen
  • räod
  • räot
  • raud
  • raut
  • reyet


Plautdietsch

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend


Oost-Fries

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Synoniemen


Westfaals

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (West-Münsterlands) (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.