rood

Nederlands

 
1. rood, primaire kleur
Uitspraak
  • Geluid:  rood    (hulp, bestand)
  • IPA: /rot/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /rot/
    • (Vlaanderen, Brabant): /rot/
    • (Limburg): /rod/
Woordafbreking
  • rood
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kleurnaam’ voor het eerst aangetroffen in 1156 [1]
  • Van het Oudnederlandse rōt[2]
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord rood -
verkleinwoord - -
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord rood roden
verkleinwoord roodje roodjes

Zelfstandig naamwoord

hetroodo

  1. o (kleur) primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm
    • Rood is de kleur met de meeste emotionele lading.[3] 
  2. v/m (valkerij) een vogel die nog niet gemuit heeft en zijn jeugdkleed nog heeft
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Rood als een kalkoense haan
Stoett-752 [4]
  • Rood op de graat
Stoett [5]
  • De rode haan laten kraaien
iets in brand steken
  • Geen rooie cent
  • Niet zuiver ( of rood) op de graat
Stoett-722 [6]
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen roodroder, (rooier)roodst
verbogen rode, (rooie)rodere, (rooiere)roodste
partitief roodsroders, (rooiers)-

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) de kleur rood hebbend
    • Na dat geren zien jullie allemaal rood, maar Jan is wel het roodst. 
     Waarom Sinterklaas een nieuwe rode mantel kreeg[7]
     Eén jongen die me direct opviel door zijn gigantische rode baard vertelde me dat hij een houthakker uit Tennessee was.[8]
  2. (metonymisch) (politiek) met betrekking tot het socialisme of communisme (als symbolisme van revoluties, voor het eerst aangetroffen tijdens de Franse Revolutie, verwijzend naar de radicale Jakobijnse aanhangers)
Hyponiemen
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord rood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend

Beiers

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Schrijfwijzen
  • roud

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord rood roden
verkleinwoord
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *raud

Zelfstandig naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Schrijfwijzen

Oost-Fries

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Schrijfwijzen

Sallands

Zelfstandig naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend

Saterfries

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *raud, via het Oudfriese rād

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Typische woordcombinaties
  • rood Täk

Twents

Zelfstandig naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend

Veluws

Zelfstandig naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; primaire kleur zoals die van licht met een golflengte tussen de ca. 620 en 740 nm

Bijvoeglijk naamwoord

rood

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.