ruin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ruin    (hulp, bestand)
  • IPA: /rœʏn/
Woordafbreking
  • ruin
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gecastreerde hengst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1460 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ruin ruinen
verkleinwoord ruintje ruintjes

Zelfstandig naamwoord

deruinm

  1. (paardrijden) gecastreerde hengst
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ruin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
67 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  ruin (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈruɪn/
enkelvoud meervoud
ruin ruins

Zelfstandig naamwoord

ruin

  1. ruïne
vervoeging
onbepaalde wijs to  ruin 
he/she/it  ruins 
verleden tijd  ruined 
voltooid
deelwoord
 ruined 
onvoltooid
deelwoord
 ruining 
gebiedende wijs  ruin 

Werkwoord

ruin

  1. ruïneren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.