kapoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kapoen    (hulp, bestand)
  • IPA: /kaˈpun/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ka·poen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het (Noordfranse) Picardisch capon (mod. Frans chapon) [1], in de betekenis van ‘gecastreerde haan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kapoen kapoenen
verkleinwoord kapoentje kapoentjes

Zelfstandig naamwoord

dekapoenm

  1. gesneden haan
      Hy stierf verwinnaer in alle kampen, en droeg over zig eenen steen, genoemd Alectorius, die in den buyk van eenen haen of kapoen gevonden word, ter grootte van eene kleyne boon.[3]
  2. iemand die ondeugend is
      De vriendschap van het lieve dier.
    Verschaft mij waarlijk veel plezier.
    Daarom bemin ik mijnen hond;
    Ik houd hem zuiver en gezond,
    Ik maak hem een fatsoenlijk nest.
    En zorg voor eten in zijn' test.
    Soms krijgt hij een stuk boterham
    Dan zegt dit lief kapoentje.... ham!
    [4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kapoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.